Korea oorlog

Korea-veteraan Warren Wiedhahn: ‘We dachten niet aan de democratie die we verdedigden’

De slag om het stuwmeer van Chosin in 1950 luidde de twee-deling van Korea in. Warren Wiedhahn was erbij als Amerikaanse militair. ‘Het ergste was de vreselijke kou.’

Soldaat Warren Wiedhahn had de hele nacht op zijn post gezeten, op een helling in het noorden van Korea. Het eerste licht kwam al over de bergkam en hij vroeg zich af of hij alweer naar beneden kon, naar de basis, om ontbijt te halen, toen hij ineens schelle geluiden hoorde van de overkant van de vallei. Fluitjes. Hoorns. Alsof de wind door de kieren van een huis gierde.

‘What the hell was that?’, dacht hij, en keek waar het geluid vandaan kwam. Toen zag hij het.

‘Het was alsof de bergkam uitbarstte’, zegt hij, nog steeds met hoorbare verbazing. ‘Overal kwamen ze tevoorschijn uit de helling, en daarna stroomde de massa naar beneden. Het duurde even voor we begrepen dat het figuurtjes waren. Duizenden mannetjes. Chinezen. De aanval was begonnen.’

Het was 27 november 1950, en het Chinese leger was begonnen aan een grote verrassingsaanval die het begin zou zijn van een van de gruwelijkste veldslagen uit de Korea-oorlog. De Slag van het Chosin-stuwmeer zou twee weken duren en eindigen met de terugtrekking en evacuatie van de Amerikaanse soldaten, de belangrijkste troepenmacht van de Verenigde Naties, uit het noorden van Korea. Hier, bij het stuwmeer van Chosin, verloren de Amerikanen Noord-Korea.

Vergeten oorlog

Als de Amerikaanse president Donald Trump dinsdag probeert vrede te sluiten met de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un, dan zou dat een einde zijn van een gevecht dat bijna zeventig jaar geleden is begonnen. De Korea-oorlog was de bloedige aanloop naar de Koude Oorlog en wordt misschien wel de definitieve afsprong – als de twee mannen elkaar in Singapore met hun madman-tactieken weten te vinden.

Het is jarenlang de ‘vergeten oorlog’ geweest, ook in de Verenigde Staten, waar nog steeds mensen schrikken als ze de aantallen zien op het Korea-monument in Washington. Bijna 37 duizend doden en bijna achtduizend vermisten. Slechts iets minder dan in Vietnam. En dat in drie jaar.

‘Ik was een marinier van 21 en zat op 24 juni 1950 met een maat van me in een bar in San Diego’, vertelt Wiedhahn, nu 89 jaar, in zijn huis in Virginia. ‘Man, Californië! Dat was een paradijs, voor jonge vrijgezelle soldaten zoals wij. Maar toen kwam de barman naar ons toe en vroeg: zijn jullie mariniers? You’d better get your ass back to Pendleton. Dat was onze basis. We zijn in oorlog met Noord-Korea, zei hij, de communisten waren het democratische Zuid-Korea binnengevallen. Ik zei: waar ligt Korea?’

Anderhalve maand later landde Wiedhahn bij Pusan, op een strand aan de zuidoostkust van Korea. Dat was het laatste stuk van het schiereiland dat nog niet was bezet door de Noord-Koreanen. ‘Binnen 24 uur waren we aan het vechten.’ Er ontplofte een mortiergranaat tussen hem en een medemarinier – zijn maat was dood, Wiedhahn kreeg scherven in zijn rug en zijn hoofd. ‘Ze lapten me op en ik was een week later weer aan het front.’

De Amerikanen en andere VN-troepen wisten de Noord-Koreanen na een tweede landing te omsingelen, en bevrijdden zo het zuiden. Ook de Noord-Koreaanse hoofdstad Pyongyang werd bezet, en de facto was de oorlog voorbij. ‘We hadden ons in kunnen graven voor de winter en de overgave van Noord-Korea kunnen onderhandelen. We dachten zelfs dat we met kerst wel thuis zouden zijn’, zegt Wiedhahn. ‘Maar dat deden we niet.’ Wat volgde was een debacle.

Generaal Douglas MacArthur, de opperbevelhebber van de VN-troepen, wilde meer. In zijn overwinningsroes besloot hij de Amerikanen door te laten stoten naar het noorden, door verlaten en onherbergzaam gebied, tot aan de Chinese grens. Ook al stelde de bevelhebber van het marinierskorps daar vragen bij, in oktober en november trok een leger van dertigduizend man over bergweggetjes richting de Gele Rivier, die hun kamp opsloegen bij een groot stuwmeer: het Chosin Reservoir.

‘Daarmee lokten we de Chinese invasie uit’, zegt Wiedhahn. ‘Mao had gewaarschuwd: kom niet te dichtbij. Het was een tragische fout van MacArthur, om ons die ijskoude bergen in te sturen. Maar dat besefte ik jaren later pas. Toen besefte ik nog niets. Ik was gewoon een soldaat die deed wat hem gezegd was. Zo waren we getraind.’

Verschrikkingen

Hij was een tiener tijdens de Tweede Wereldoorloog en had met jaloezie gekeken naar de euforie die de soldaten ten deel viel toen ze terugkeerden. Dat wilde hij ook, en dus ging hij bij de mariniers, tot trots van zijn vader en tot verdriet van zijn moeder. Hij kreeg zijn training op Parris Island, voor de kust van South Carolina, en zat daarna een jaar op een Amerikaanse basis in China, voordat dat communistisch werd. Maar niemand was voorbereid op de verschrikkingen van Chosin.

‘De Chinezen overspoelden ons gewoon. Ze waren met veel, veel grotere aantallen. Wij heersten in de lucht en wij hadden de artillerie. Maar zij hadden de aantallen. Ze kwamen in golven. Ze waren voor ons, ze waren achter ons, tussen ons in.’

Wat hij nooit helemaal begrepen heeft, zegt Wiedhahn, is hoe de Amerikanen zich zo hadden kunnen laten verrassen. ‘How the hell?’ Hoe konden honderdduizend Chinezen wekenlang honderden kilometers afleggen zonder gezien te worden? ‘Ja, ze reisden altijd ’s nachts, ze hadden geen zware wapens, ze reden op pony’s en ze sleepten takken achter zich aan om hun sporen in de sneeuw uit te wissen. Maar toch, we hadden het kunnen weten. We hadden het moeten weten. We hadden een paar Chinese verkenners krijgsgevangen genomen, in de weken voor hun aanval. Maar MacArthur zei: dat zijn verdwaalde groepjes, die zijn geen onderdeel van een grotere macht. Haha. Onderschat je vijand nooit.’

Het vechten. Het werd persoonlijk, zegt hij. Hij zag de kleren, de gezichten, soms de ogen van degene die hij doodde. ‘We hadden geen hoogdravende idealen. We dachten niet aan de democratie die we verdedigden. We vochten niet tegen het communisme. We vochten gewoon tegen de jongens voor ons. Je wilde die jongen voor je weerhouden jou te doden, door hém te doden.’

Er sneuvelden in zeventien dagen zo’n zesduizend Amerikanen, en naar schatting 50 duizend Chinezen. De Amerikanen waren omsingeld en moesten zich in barre omstandigheden terugvechten naar het zuiden. ‘Hell! Het is geen terugtocht’, zei Oliver Smith, de commandant van de mariniers, ‘maar een mars vooruit, alleen in een andere richting’. Laat nooit iemand achter, was toen al de erecode bij de mariniers. Maar er liggen nog vierhonderd, vijfhonderd van zijn strijdmakkers in anonieme graven, zegt Wiedhahn.

President Truman reageerde op 1 december 1950 met een dramatische tv-toespraak op de slag die de Amerikanen werd toegebracht. ‘Alles waar we in geloven staat op het spel’, zei hij. ‘De toekomst van de beschaving hangt af van wat we nu gaan doen.’ Vervolgens zette hij de toon voor de rest van de eeuw. ‘We gaan ons leger, onze marine, onze luchtmacht opbouwen en meer wapens maken’, zei hij. Het zou de basis worden voor het enorme staande leger van de Verenigde Staten, dat tegenover de Russen kwam te staan en decennia lang klaar zou staan om waar ook ter wereld in te grijpen, als ze dat nodig achtten.

Kleine leiders

Toch waren de gevechten niet eens het allerergste. Het ergste was de kou, zegt Wiedhahn. Vorig jaar was hij bij een reünie. ‘Twee van ons hadden een discussie: was het 30 of 40 graden onder nul? Ik zei: wat doet het ertoe? Het was godverdomd koud!’

Gewonden die niet konden lopen bevroren ter plekke. Lijken bevroren in surrealistische houdingen – ze moesten soms hun armen afbreken om ze te kunnen opstapelen, zegt Wiedhahn. Veel soldaten verloren hun tenen of hun voeten door de kou. ‘We hadden in onze laarzen een viltlaag die doorweekt raakte van het zweet en vervolgens bevroor. Ik had geluk met een geweldige pelotonssergeant. Hij zei dat we allemaal onze laarzen uit te doen, als we op onze positie waren. Dan moesten we tegenover elkaar gaan zitten en elkaars voeten masseren. Dat was een bevel. Kleine leiders zijn vaak zo veel belangrijker dan grote leiders.’

Een paar jaar geleden is Wiedhahn in Beijing geweest, waar hij vier Chinese veteranen heeft ontmoet. De mannen die de heuvels afkwamen. ‘We hebben het geen moment gehad over wie die oorlog begonnen was. We hadden het alleen maar over die verschrikkelijke kou. Zij hadden het nog veel erger dan wij. Zij droegen gymschoentjes. Ik heb voeten gezien, keiharde blokken ijs. Duizenden van hen bevroren in hun mangaten. Ze hadden nauwelijks te eten, ze werden niet bevoorraad, ze konden niet terugtrekken. Zij waren in overlevingsmodus, net als wij. Als je zo oud wordt als wij, kun je het alleen nog maar hebben over ons gezamenlijke lijden.’

Wiedhahn en zijn medemariniers vochten zich een weg terug naar zee. Op de terugtocht sloten zich veel Koreaanse vluchtelingen bij de Amerikanen aan. Onder hen ook de ouders van de huidige Zuid-Koreaanse premier Moon. Vorig jaar bracht Moon een bezoek aan de basis Quantico, waar een monument staat voor de mariniers van de ‘Chosin Few’. ‘Hij stopte voor ons en zei: heren, ik wil u bedanken voor mijn leven’, zegt Wiedhahn. ‘Dat was in elk geval iets.’

Na terugkeer in Amerika kreeg Wiedhahn een Purple Heart, maar mocht geen veteraan worden – de Korea-oorlog was officieel geen oorlog, maar een politionele actie. Wiedhahn zou vervolgens nog drie decennia in dienst blijven en vocht nog in Vietnam. Na zijn afzwaaien ging hij excursies organiseren naar militaire slagvelden. Maar naar Chosin is hij nooit terug geweest.

En ja, natuurlijk hoopt hij dat Korea weer verenigd wordt – in zijn ogen wás het land verenigd, totdat de Amerikanen de invasie van de Chinezen uitlokten. ‘Als ik het nog haal, ga ik terug naar Chosin’, zegt hij. ‘Ik heb daar nog vrienden.’